Dagindeling

Het dagritme en de groepssamenstelling zijn belangrijke pedagogische middelen om het gedrag van kinderen te beïnvloeden. Ze scheppen de voorwaarden voor een evenwicht programma waarin tegemoet wordt gekomen aan de diverse behoeften van de kinderen. Het dagelijkse handelen vormt hierbij een herkenbaar patroon waaruit vertrouwen en veiligheid worden opgebouwd. 

Aansluiten bij het tempo en behoeften van kinderen en je niet te veel laten bepalen door het ritme van volwassenen of organisatiebelangen (rooster, de groepsbespreking) en de behoeftes (pauze, het moet netjes zijn), levert op dat kinderen als vanzelfsprekend meegaan in het natuurlijk patroon van het dagritme. Zo worden overgangsmomenten tot vaste herkenningspunten voor een kind. Dit beleid beschrijft het dagritme van de verschillende groepen binnen en het gebruik van dagritme kaarten.

Dagritme

Dagritme betekent niet dat elke dag er hetzelfde uitziet. Binnen de globale dagindeling wordt het aanbod gevarieerd. Dat is net zo met georganiseerde activiteiten. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van het thema waarmee wordt gewerkt of het weer. Bij mooi weer vinden er meer buitenactiviteiten plaats.

Pedagogisch medewerkers hanteren een dagprogramma flexibel. Als de kinderen op “drinktijd” net heerlijk aan het buitenspelen zijn, wordt het drinken even uitgesteld of maken de pedagogisch medewerkers er een picknick van.

Pedagogisch medewerkers gaan op de volgende manieren met het dagritme om:

  • Variëren
  • Flexibel
  • Eigen accenten
  • Aandacht voor overgangen
  • Aandacht voor leeftijden
  • Soms verplicht, soms naar keuze
Kenmerken van een goed dagritme

Dagritmes verschillen tussen groepen. Het is onder andere afhankelijk van de groepssamenstelling en de leeftijd van de kinderen. Een goed dagritme heeft de volgende kenmerken:

  • Het is duidelijk ,overzichtelijk voor de kinderen, ouders en pedagogisch medewerkers.
  • Het wordt gemarkeerd door de vaste onderdelen van het programma, zoals brengen, kring, spelen binnen en buiten, lunch, slapen, ophalen. Jonge kinderen weten niet dat de lunch om 11.30 uur is. Maar ze weten wel dat ze ’s morgens na het buitenspelen aan tafel gaan. Deze vaste activiteiten staan verbeeld op dagritmekaarten, zodat de kinderen snappen wat er gaat gebeuren. 
  • Het is ruim gepland, waardoor er met de kinderen niet gehaast hoeven teworden. Er wordt rekening mee gehouden, dat de overgangen van de enenaar de andere activiteit ook rustig moeten kunnen verlopen. Tijdens de overgangen van activiteiten wordt gezorgd dat alle kinderen iets te doen hebben en niet lang stil moeten zitten wachten. 
  • Er is ruimte voor flexibele aanpassing van het dagritme om rekening te kunnen houden met individuele kinderen en toevallige omstandigheden.
  • Er is een balans tussen rustige en actieve momenten. • Er is een balans tussen alleen spelen, spelen in kleine groepjes en met de hele groep. 
  • Elke ochtend en of middag spelen de kinderen een deel van de tijd buiten.

Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar E.Singer en L. Kleerekoper

Baby's en dreumessen

Baby’s en Dreumesen gaan nog helemaal op in het beleven van het ‘nu’; ze kennen nauwelijks een geordende structuur van tijd. Ze beleven omgeving en tijd als ‘geheel’. Overgangsmomenten zijn een natuurlijk onderdeel van deze beleving. Tot ongeveer het derde jaar hebben kinderen weinig overzicht in de tijd. 

Als de pedagogisch medewerker de borden op tafel zet voor het eten, weten kinderen dat ze een poosje later aan tafel gaan. Als ze aan tafel zitten, weten ze wel dat ze daarna naar bed gaan. Het is een herkenning van ‘hoe het gaat’. Als ze in de situatie zijn, kennen ze de volgorde van de gebeurtenissen. Maar ze kunnen zich er geen voorstelling van maken. Ze zijn zonder overzicht. Voor deze vorm van tijdsgeheugen zijn regelmaat en herhaling heel belangrijk. Tijd en regelmaat zitten bij kinderen vaak in het lijf. Zodra een kind een patroon herkent, gaat het zich op haar of zijn gemak voelen. Verloopt het dagritme anders, dan kan dit verwarring oproepen.

Peuters

Peuters beschikken in toenemende mate over cognitieve vaardigheden om de werkelijkheid voor te stellen met behulp van taal, symbolen en doen-als of spel. Ze begrijpen de weergave van het dagritme met behulp van plaatjes en kunnen er gebruik van maken om hun dag te begrijpen. Ze kunnen een hele dag overzien: eerst de kring, dan spelen, dan lunch en dan komt mama me ophalen. Hun handelen wordt ook doelgerichter.

 Tweejarigen doen ook graag mee met de pedagogisch medewerkers als er moet worden opgeruimd of de tafel gedekt. Maar driejarigen zijn daarin veel doelbewuster. Ze snappen wat de bedoeling is, worden minder snel afgeleid en zijn vaak ook heel trots als ze de pedagogisch medewerkers mogen helpen. Met driejarigen is het ook gemakkelijker om te bespreken welk spel ze graag willen spelen, en om naderhand te evalueren hoe dat is gegaan.

Overgangsmomenten

Overgangsmomenten ,zoals gaan opruimen vragen veel zelfsturing van kinderen. En dat is lastig voor peuters want zelfsturing is bij peuters nog volop in ontwikkeling. Kinderen moeten nog leren dat ze moeten stoppen met spelen, wat een beroep doet  op hun flexibiliteit en dan moeten ze bedenken wat ze moeten doen. En het hele overgangsmoment bestaat natuurlijk de verleiding om opnieuw te gaan spelen.

Een goede overgang maken doen de pedagogisch medewerkers door een
verbinding te maken tussen de activiteiten en wensen van het kind enerzijds en het meedoen aan het groepsgebeuren en leiding accepteren anderzijds. Wat is belangrijk bij het creëren van positieve overgangsmomenten?

  • Voorspelbare herhaling, rituelen en liedjes.
  • Kinderen een actieve rol geven.
  • Tijdig aankondigen en uitleggen.
  • Positief en actief taalgebruik.
  • Plaatjes, labels, foto’s.
  • “Wachten” beperken.
  • “Geduldige” pedagogisch medewerkers.
  • Voorbereide omgeving; opruimen en speelklaar maken.
  • Goede samenwerking tussen collega’s
Samenwerken met ouders

Voor ouders zijn de vaste patronen en rituelen van de dag op de kinderopvang ook belangrijk om te weten. Bijvoorbeeld het ritueel dat kinderen op hun billen gaan zitten als ze in de gang worden omgekleed voor buiten. Of het ritueel dat kinderen een liedje zingen als er wordt opgeruimd samen met de pedagogisch medewerkers. De ouders snappen dan waar gedrag van hun kinderen thuis vandaan komt en waarom de pedagogisch medewerkers dat de kinderen hebben geleerd. Dit kan aanleiding vormen tot een gesprek over het geven van verantwoordelijkheden op maat aan de kinderen, individueel met ouders of op een ouderavond. Bij rituelen is het belangrijk om te beseffen dat het aansluit bij de cultuur van ouder en kind. Bijvoorbeeld het bidden voor het eten en het wachten met eten tot alle kinderen een boterham hebben.